Tekst // Francio Guadeloupe & Peter van Rooden Beeld // Sammy Stasse
Theodor: Mensen zijn veel angstiger dan ik lang voor mogelijk hield. En dan heb ik het niet over zwarte fantasieën over de crimineel, de immigrant of de moslim. Mensen zijn bang in hun dagelijkse leven: werknemers voor hun baas, studenten voor hun docent, promovendi en jonge onderzoekers voor wetenschappelijke big men en big women . Die angst bepaalt hun gedrag. Zelf zeggen ze dat ze voorzichtig zijn. Kant omschreef zo’n keuze voor onmondigheid meer dan twee eeuwen geleden nog onbekommerd als lafheid. Dat woord krijgt een hedendaagse antropologe niet meer uit haar mond. Waarom eigenlijk niet?
Efraïn: Voordat ik in ga op lafheid, wil ik terugkomen op je observatie over de alomtegenwoordigheid van angst. Heb je het over een historisch verschijnsel? Heb je het, om met dure marxistische woorden te spreken over een sociaal fenomeen dat alles te maken heeft met de huidige conjunctuur? De imperfecte samenkomst van residuen van wat er was, met wat er nu aan het ontstaan is. Ik denk hierbij aan Raymond Williams en zijn concepten van de ‘residual ’ en de ‘emergent .’
Of gaat het om iets gerelateerd aan onze fylogenie? Iets ‘unheimlichs‘ van ons mens zijn. Gaat het om wat Richard Wright, de existentiële romanschrijver en essayist, meesterlijk beschreef in ‘the Outsider ’ angst als een expressie van ons onaf zijn? We zijn wezens die weten dat onze tweede natuur – onze gekoesterde identiteiten – op ieder moment verscheurd kan worden. Omdat we daar op zijn minst intuïtief weet van hebben, leven velen van ons met een gevoel van niet werkelijk behoren tot hun beroep, hun samenleving, hun cultuur, en tenslotte ook hunzelf. Is dat een deel van je impliciete redenering? Fylogenie en conjunctuur? Fylogenetische tendensen vertaald via conjuncturele processen? Voordat we het over lafheid hebben, over waarom antropologen niks daarover schrijven, laten we het eerst hierover hebben.
Theodor: Hm. Ik wil iets hier en nu begrijpen. En dat is niet het unheimliche, de uncanny, het besef dat we soms hebben dat het web van betekenissen dat rond ons geweven is verscheurd kan worden. Het gaat me om een reactie op een gevoel van afhankelijkheid, die ik – zonder er over nagedacht te hebben – met een morele term benoem: lafheid. En ja, hoe gevoelens van afhankelijkheid beleefd zijn – dat moet een geschiedenis hebben. Maar die geschiedenis is niet geschreven, althans, niet volledig. We weten van alles over moed, en daar schrijven we dan over in niet-morele termen: we noemen het verzet.
Efraïn: Toegeven, als je het zo stelt, dus kijkend naar het hier en nu, dan is lafheid alom vertegenwoordigd. Het lijkt samen te gaan met de drang om steeds topprestaties te leveren. Het is irreëel, gevaarlijk, en vermoeiend. Zou het niet kunnen dat we een pervers idee van moed hebben ontwikkeld? Moed als uiting van een sociaal gekweekte drang om steeds de beste te willen zijn. Jezelf steeds tot het uiterste dwingen voor een baas, een lover , of een hoger cijfer zijn voorbeelden. Je bent moedig als je jezelf behandeld als slaaf (je bent dus je eigen slavendrijver)! Zouden we lafheid niet beter begrijpen als we de hedendaagse perversie van moed onderzoeken?
Theodor: Dat is een mooi argument, maar ik denk niet dat ik het geloof. Moed is bij uitstek een niet doel-rationele deugd. Elke moedige handeling doorbreekt die tirannie om het hele leven in dienst te stellen van de topprestatie (en daarom noem je die huidige moed natuurlijk een perversie – dat is heel juist). Antropologisch onderzoek naar de huidige lafheid zou zich kunnen richten op ons moreel vocabulaire. Wanneer heb jij voor het laatst ‘laf ’ of ‘dapper’ in een gesprek gebruikt? Of iemand anders zulke woorden horen gebruiken? We leven in een intens morele tijd, maar ik zou het systeem van categorieën waarmee al die passie gecreëerd wordt, niet zomaar kunnen reconstrueren. Laat staan dat ik zou kunnen opsommen welke morele begrippen verdwenen zijn. Er is meer onderzoek nodig.
Kommentare